Na 6 jaren lager onderwijs op de School met de Bijbel” was ik, na toch wel intensieve
klassikale voorbereiding door schoolhoofd mijnheer de Bruijn en Co., door de schoolleiding
geschikt bevonden om de voorbereiding op mijn verdere leven op de Rijks-HBS te vervolgen.
Mits,……… inderdaad, mits ik m’n best zou doen. Dit laatste bleek de daaropvolgende
jaren voor mij gemakkelijker gezegd dan gedaan. De vraag waaraan het daadwerkelijk
heeft gelegen, is slechts korte tijd discutabel geweest. Feit is, dat bovenstaande
periode qua schoolresultaat niet de meest succesvolle is geweest in mijn bestaan.
Ogenschijnlijk vanwege de verhuizing van ons gezin naar Utrecht in de eerste helft
van 1961 is een punt gezet achter mijn HBS-tijd. Naar het voorbeeld van een oom,
die in Utrecht een kruidenierszaak dreef, had ik mijn ouders er van overtuigd dat
een loopbaan in de detailhandel mijn voorkeur genoot. Zonder deze verhuizing zou
dit besluit wellicht eveneens zijn genomen. Maar dan waarschijnlijk op advies van
het college van leraren, waarvan een groot gedeelte (naar ik mij nog goed herinner)
met regelmaat geen al te groot vertrouwen in mijn studiecapaciteit uitte. Het zal
zeker niet verbazen, dat mijn schoolvertrek door mij toentertijd als een ware verademing,
als een bevrijding van een knellend juk werd ervaren.
Vanwege bovenstaande zou nu vermoed kunnen worden, dat door mij met afgrijzen wordt
teruggedacht aan mijn HBS-tijd. Wel, niets is minder waar. Weliswaar werd een (te)
groot gedeelte van de lesuren door mij niet als prettig ervaren, waarbij meerdere
leraren in mijn (pubertaire) ogen vaak als autoritaire kwelgeesten werden gezien.
En waarbij na 50 minuten een nare, door merg en been snerpende zoemer het einde van
de éne, en soms het begin van een volgende beproeving aankondigde. En als het dan
eindelijk pauze werd (weer dezelfde nare zoemer), leek dit op een soort ”gevangenen-luchting”
op de binnenplaats. Een bij toerbeurt aangewezen cipier-achtige leraar (of ander
personeelslid) trachtte daarbij de streng verboden samenscholingen te voorkomen,
door ons leerlingen -soms op machtswellustige wijze- te bewegen om rondjes te blijven
lopen. Er zou anders in één of ander groepje wel eens stiekem gerookt kunnen worden,
of mogelijk gezagsondermijnende plannen gesmeed kunnen worden. Wat een tijd! Een
heel verschil met de lagere school, waar de pauzes werden benut om te hollen en te
spelen, en tussen de jongens de verhitte voetbalduels “Venlo - Blerick” konden worden
uitgevochten. Oh, wat werd vaak (en beslist met enige jaloezie) gekeken naar de vrijheid
buiten het hek, waar de vrouwelijke leerlingen als jonge gazellen gracieus mochten
flaneren langs en over het Nolensplein. Onrecht, zoals dat door mij werd ervaren.
De enige keer per week dat de schoolzoemer mij wel als muziek in deuren klonk was
dan ook zaterdags om 12.35 uur, welke het begin van het weekend inluidde. Bleef een
aantal leerlingen vervolgens buiten onder het raam van “De Kiep” nog wat nakeuvelen,
haastte ik mij (soms alleen, of samen met Gerrit v/d Vorst) huiswaarts om op de PTT-distributie
te kunnen genieten van Herman Stok’s muziek-programma “Top of Flop”. Om daarna de
voetbalspullen in te pakken voor de wekelijkse wedstrijd bij de Venloose Boys. En
na het weekend werd het te vlug weer maandag; een nieuwe week met nieuw “enthousiasme”.
In feite, zoals met later opgedane levenservaring en -wijsheid toegegeven moet worden,
had dit een probleemloze tijd kunnen zijn. Had in feite beter benut moeten worden.
Wellicht krijgt iedereen de schooltijd, die hij of zij verdient! Of is deze veronderstelling
mogelijk een gevolg van de toenemende mildheid der jaren?
Ondanks bovenstaande enigszins theatraal aandoende beschrijving is mijn HBS-periode
zeker ook een tijd geweest, waaruit een groot aantal prettige herinneringen zijn
ontstaan. Uiteraard spelen daarin docenten (maar zeker niet alle!) een rol. Met genoegen
denk ik daarbij o.a. terug aan leraren als Kneepkens (sport, één van mijn sterkere
vakken), van Bonsel (fijn mens, en boeiende overbrenger van geschiedenis) en Pröpper
(niet alleen dat van de ster, maar alles werd er -zelfs bij mij- voor een levenlang
ingestampt). Vanwege de lengte van de beschrijving van mijn levensloop, mede gezien
de aandacht die door overige leerlingen reeds daaraan werd besteed, volstaat dit
hierbij.
Ook heb ik fijne herinneringen aan vele toenmalige medeleerlingen, welk aantal vanwege
mijn doublure van klas 1 wat groter is dan gebruikelijk. Overigens geheel niet in
enige volgorde noem ik daarbij Pieter Siderius, vele jaren mijn klasgenoot en vriend,
zelfs tot ver in mijn Utrechtse tijd. Petra Smits, een pientere en gezellige meid,
met een ontwapenende lach. Was vaak van de partij, als we met een gemengd groepje
scholieren, carnaval en/of kermis gingen vieren. Twan Thijssen, goede kameraad, was
ook vaak van de partij bij onze uitjes. We lonkten naar hetzelfde meisje in de klas.
John Lommen, met zijn prachtige “ware” verhalen over het horeca-bedrijf van zijn
ouders. Waarschuwde mij eens voor de grote sterke broer van een klasgenote, waarop
ik een stevig oogje had. Welgemeend, of ook eigenbelang? Marja Hermans, had een
groot rechtvaardigheids-gevoel, en nam het regelmatig voor mij op als mij door een
leraar ten onrechte de “zwarte piet” van enige lokaalonrust werd toegeschoven. Geert
Betlehem, erg sportief, en bij iedereen zeer gezien. Mieke Kleuskens, die -naar zeggen-
een grote sterke broer had. Marleen Coopmans, voor menigeen in de klas een soort
vertrouwenspersoon waar je je verhaal kwijt kon. Paul(tje) Bedaux, een jongen met
lef, en een goede babbel. Jaap de Klerk; als je het niet snapte in de klas, kon je
hem altijd om uitleg vragen. Hij wist het wel. Pieter Dekker, Diny Timmermans, Christianne
Donné, en …, en ….. Als ik even m’n ogen sluit zie ik iedereen zo weer in de klas;
alsof de tijd 50 jaar heeft stilgestaan. Alsof het gisteren was.
Onze verhuizing naar Utrecht in 1961 sloot mijn Venlose periode af, welke in februari
1946 een aanvang had genomen met mijn geboorte in de Roermondsestraat. Mijn herinnering
gaat terug tot onze tijd in de Vogelensankstraat (onderaan en tussen de Leuther-
en Kaldenkerkerberg), begin vijftiger jaren. Voorbij waren nu de beelden van bezoekende
pastoors en kapelaans in onze straat, die desgevraagd (of wellicht ook ongevraagd?)
advies kwamen geven bij de gezinsplanning. Voorbij ook de zondagse omroepwagen met
“op naar de kraal, voor Venloos voetbalideaal”. VVV, met mannen als (de lange) Harry
Teeuwen, (het kanon) Hans Sleeuwen, (de snelle) Spikofski, (klasse-keeper) Frans
Swinkels, (de zwoeger) Jan Klaassen, (de regisseur) Gijs Nas, de éénmalig mooie virtuoze
voetballer Faas Wilkes, en ga zo maar door. Prachtige tijd. Of groentezaak “Wieske”
op de Leutherweg, waar je voor een paar losse centen lange tijd kon turen in de snoepkast
met glazen deksel, voordat je keuze was gemaakt. In de (oude) Don Bosco kerk was
er regelmatig een filmvoorstelling voor 20 cent, waar genoten kon worden van de avonturen
van Rintintin, Roy Rogers of de Dikke en de Dunne. Venlo, in die tijd. Zwembad de
Onderste Molen, altijd met dezelfde schlager “Oh mein Papa”. De schillenboer, de
oud-ijzerboer, de voddenboer, de kolenboer, de scharensliep, het kwam allemaal nog
heel gewoon door onze straat. Evenals 2 x per dag de waardige postbode (in uniform),
en de dagelijkse paardewagen van groenteman Snetselaars van de Kaldenkerkerweg, begeleid
door één van zijn beiden zonen. De Carnaval, Boerenbruilof, en de kermis, met muzikale
ontmoetingsplaats op (en in) de rups, de “hobbelende geit”, en het teütje friet.
Venlo, städtje van lol en plezeer; dat hoofdstuk was uit!
Het vervolg (van mijn levensloop) is snel verhaald. Vanaf 1961 winkelbediende in
Utrecht, waarbij in de avonduren de handelsvakschool werd bezocht. Na het behalen
van het desbetreffende vakdiploma van werkgever veranderd, en werkzaam geworden in
een molen annex winkel. Inmiddels door harde levenservaring wijzer geworden, alsnog
-met uiteindelijk succes- een herstart gemaakt op de avond-MULO. Ondertussen van
m’n 16e tot mijn 19e jaar als bakker/bezorger in Utrecht, en eind 1965 opgeroepen
voor de dienstplicht.
Mede gezien de schamele beloning voor dienstplichtigen in die tijd werd door mij
besloten, om mij voor enkele jaren als vrijwillig dienende bij de Koninklijke Luchtmacht
te verplichten. Het zijn er uiteindelijk 35 geworden. Na de opleiding tot Onderofficier
werd ik, niet geheel in overeenstemming met mijn eigen plannen, medio 1967 geplaatst
op een onderdeel in (West) Duitsland, waar in die tijd van de zgn. “Koude Oorlog”
een groot aantal militaire bases de vermeende dreiging uit het Oosten een halt moesten
toeroepen. Door mij werden op de gebruikelijke wijze de diverse militaire functies
doorlopen, waarbij ik mij voornamelijk met logistieke processen m.b.t. bevoorrading
en instandhouding heb beziggehouden.
In 1968 werd de enige echte ware ontmoet,
waarmee in 1971 in Duitsland een huwelijk
werd gesloten. In 1972 werd onze zoon Jens,
en in 1976 onze dochter Marion geboren.
Wij woonden in de “Siedlung”. Een Nederlandse
wijk met Nederlandse school, verenigingen, kerk,
winkels etc, in het Duits stadje Bramsche (nabij
Osnabrück). Prachtige jaren in een zeer woelige
tijd en interessante tijd. Maar dat is een verhaal
apart! Mede vanwege reorganisaties en verdere
scholing van onze kinderen werd eind tachtiger
jaren besloten, om terug te keren naar Nederland.
Vanaf die tijd wonen wij in Uden, waar ik in het
jaar 2000 de militaire organisatie, en zij mij, het
beste toewenste. Ook dat was einde verhaal, en
het begin van mij pré-pensioen.
Na een korte periode van fulltime-“nietsdoen” (nou ja, nietsdoen?), heb ik vervolgens
in 2001 voor enkele dagdelen per week een deeltijdfunctie aangenomen voor werkzaamheden,
welke enigszins in het verlengde lagen van mijn bezigheden bij Defensie. Ook daar
is na vijf jaren in 2006 een eind gekomen, zodat er momenteel wat meer tijd overblijft
voor dingen die mij en mijn echtgenote Monique leuk lijken (veel dus), en dingen
die onze kinderen noodzakelijk achten (ook veel, dus!). Tja, dat heb je als je enige
handigheid hebt en administratief ook wat uit de voeten kunt. Sinds enkele jaren
ben ik eigenaar van een rode Chopper Kawasaki 500, waarmee ik op mooie dagen als
een belegen nozem door het Brabantse land rijd. Ook verricht ik hier en daar nog
wat administratieve ondersteuning, en ben als vakbondsvrijwilliger belastingplichtigen
behulpzaam bij het invullen van hun jaarlijkse aangifte. En de resterende vrije tijd
wordt besteed aan ondersteuning van mijn echtgenote in ons 2-persoons huishouden,
en klusjes in- en om het huis. Verder redelijk gezond van lijf en leden, genieten
we van onze kinderen en twee kleinkinderen (8 en 4 jaar), met de 3e op komst. We
gaan graag op vakantie, sportief wandelen door het laag- en middelgebergte, waarbij
sporadisch het bereiken van een top tot 2.000 mtr. ook niet wordt geschuwd. Zo genieten
we volop van de zomerse nadagen des levens, en dat hopen we nog lang in gezondheid
te kunnen doen.
Zo is uiteindelijk, tot nu toe, alles toch nog goed gekomen. Ondanks, of misschien
wel mede dank zij mijn korte periode op de Rijks. Het hele leven is immers een leerproces!
Ik hoop op 12 oktober velen van U te mogen ontmoeten, om samen de klok even zo’n
50 jaar terug te draaien. Terug naar de tijd, waar we allemaal wel eens als een soort
Heinz Rühmann in zijn succes-film “Die Feuerzangbowle” naar terug verlangen. Maar
dan wel met het verstand van vandaag.